AGM Information • Jun 13, 2019
AGM Information
Open in ViewerOpens in native device viewer
1. Overweegt Sipef om een jubileumboek te laten schrijven door een Belgische historicus, bijvoorbeeld van een Belgische universiteit, waardoor de betekenis van Sipef voor de samenleving in verleden, heden en toekomst duidelijk in beeld komt?
Er wordt momenteel hard gewerkt aan een jubileumboek waar een overzicht van de 100 jarige geschiedenis van Sipef wordt gegeven. Dit boek zou tegen september 2019 klaar moeten zijn en zal door iedere belanghebbende kunnen besteld worden.
In ons jaarverslag 2018 werd er reeds een 'teaser' van dit boek opgenomen.
De handelsperikelen tussen de VS en China hebben zeker een belangrijke invloed op de ganse wereldhandel en dus ook op Sipef.
Er is enerzijds het algemene onzekerheidsgevoel dat de ganse grondstoffenmarkt momenteel negatief beïnvloed. Als de prijs van palmolie daalt ten gevolge van een algehele malaise op de grondstoffenmarkt heeft dit een onmiddellijke negatieve impact op het resultaat van Sipef. Ter herinnering: elke 100 USD/ton stijging of daling van de palmolieprijs heeft een impact op het nettoresultaat deel groep van 28 mio USD.
Daarnaast is er een meer directe impact doordat de invoerheffingen op Amerikaanse sojabonen in China deel uitmaken van de uitgevaardigde tegenmaatregelen door China. Het is echter moeilijk in te schatten of dit een positief of negatieve impact heeft voor Sipef. Er zijn scenario's te bedenken waar er minder Amerikaanse soyabonen in China zullen ingevoerd worden en waardoor er minder soyaolie op de Chinese markt zal aanwezig zijn. Een soyaboon bevat immers zo'n 20% soyaolie. Dit tekort aan plantaardige olie zou dan deels door palmolie kunnen aangevuld worden met een positieve prijsevolutie tot gevolg. Momenteel wordt het tekort aan soyabonen in China echter vooral opgevangen door een verhoogde invoer vanuit Zuid-Amerika, voornamelijk Argentinië en Brazilië. Tevens is er een vooraad overschot aan bonen in de US die op een dag wel op de markt zullen komen.
3. Sipef teelt naast palmolie ook nog andere gewassen. Een van de andere activiteiten is het verbouwen van thee. Uit het antwoord van een schriftelijke vraag van vorig jaar bleek dat er geen plannen zijn om het thee- areaal uit te breiden wegens een zeer arbeidsintensieve teelt die bovendien moeilijk te rentabiliseren is. Bovendien blijkt uit de jaarcijfers dat de bijdrage van thee aan het resultaat eerder beperkt is (rond de 2%). Is het gezien de beperkte groeivooruitzichten en de beperkte bijdrage tot het resultaat niet opportuun om de thee- activiteiten te verkopen? Waarom wel/niet?
De theeactiviteiten binnen de Sipef Groep leveren tot op heden een beperkte maar positieve bijdrage aan het groepsresultaat en is één van de historische activiteiten in een regio waar we zeer goed ingeburgerd zijn. Er is dus geen onmiddellijke druk om deze activiteit af te stoten.
Het spreekt voor zich dat het management en de raad van bestuur elk serieus bod op deze activiteit, zoals ook voor de overige niet-kernactiviteiten rubber en bananen, ernstig zullen onderzoeken. De eerste prioriteit blijft immers om het huidige expansieprogramma in Zuid-Sumatra met een beperkte schuldgraad verder te zetten wat gezien de aanhoudende lage palmolieprijzen een serieuze uitdaging is.
4. Vorig jaar gaf het management aan dat naast de investeringen in het verder uitbreiden van de palmolieproductie er ook plannen zijn om het areaal van bananen in Ivoorkust uit te breiden. Hoeveel areaal wil het management binnen 5 jaar extra in dienst hebben genomen?
Het huidige langetermijnplan voorziet in een uitbreiding van de huidige 770 ha tot 930 ha binnen een paar jaar. Momenteel zijn er nog geen concrete verdere doelen vooropgesteld. Het is wel duidelijk dat een eventuele verdere uitbreiding zal gefinancierd worden uit de vrije cash flow van het bananensegment binnen de Groep.
Het is steeds gevaarlijk en het kan misleidend zijn om één element van de EBITDA te isoleren. Onze ervaring leert dat er steeds compenserende krachten zijn die de effecten van een devaluatie of revaluatie uitvlakken. En de belangrijkste 'driver' voor de EBITDA blijft uiteraard de palmolieprijs.
Uit een studie van de kostprijzen over de laatste 15 jaar is gebleken dat de combinatie van locale inflatie en muntdevaluatie ertoe heeft geleid dat onze eenheidskostprijs in USD gemiddeld gestegen is met ongeveer 2% per jaar.
Om toch een poging te wagen als antwoord op de vraag, kunnen we stellen dat ongeveer 50% van de ex mill gate kosten bepaald worden in locale munt, zoals lonen en locale dienstverlening en 50% in USD of USD-gelinkt, zoals meststoffen, brandstof, investeringsgoederen. Een beweging van 10% in de IDR of PGK zal dus een impact hebben van bij benadering 5% op onze USD ex mill gate kostprijs of zo een 7 mio USD.
Sipef dekt zich op operationeel gebied niet in tegen wisselkoersschommelingen. Het effect van wisselkoersschommelingen wordt aanzien als een bedrijfsrisico.
Er zijn 2 andere types van transacties die wel consequent worden ingedekt:
Sipef streeft ernaar om de reststoffen van het productieproces van palmolie, rubber, thee en bananen maximaal te beperken, te zuiveren of op een duurzame manier te recycleren door deze onder andere om te zetten in organische meststoffen of energie. Over het algemeen zijn er in onze activiteiten relatief weinig reststoffen die niet herbruikt kunnen worden.
Bestaande systemen worden, meestal in samenwerking met de leveranciers van deze systemen, eerst als pilootproject op één locatie van de groep getest en indien de ervaringen zowel opererationeel als financieel positief worden bevonden wordt dit verder uitgerold naar de andere locaties binnen onze Groep.
Sipef blijft een duurzaam industrieel landbouwbedrijf en het behoort dus niet tot onze strategie om deze technieken bij andere spelers in de sector uit te rollen om zo alternatieve inkomstenbronnen aan te boren.
Beide zaken, nl het gebruik van het toegestaan kapitaal en de beperking of opheffing van het voorkeurrecht zijn strikt genomen niet aan elkaar verbonden. Een kapitaalverhoging die uitgevoerd wordt in het kader van het toegestaan kapitaal kan gebeuren met of zonder opheffing van het voorkeurrecht.
Aangezien deze machtiging die vandaag aan de Algemene Vergadering wordt voorgelegd een bijzonder geval uitmaakt van het toegestaan kapitaal, namelijk de mogelijkheid om het te gebruiken ingeval van een openbaar overnamebod, zijn hierop eveneens alle modaliteiten van toepassing die reeds voorzien waren in de statuten voor het gebruik van het toegestaan kapitaal.
Trouwens deze bijzondere machtiging werd reeds goedgekeurd voor een periode van drie jaar door de BAV van juni 2016. Er wordt u nu gevraagd deze bevoegdheid te verlengen voor een periode tot 27 juni 2021, datum waarop de algemene machtiging van 5 jaar van het toegestaan kapitaal vervalt
Het beperken of opheffen van het voorkeurrecht wordt inderdaad dikwijls aanzien als een mogelijke inbreuk van de positie van de minderheidsaandeelhouders. Vandaar ook het belang van een goed werkende raad van bestuur die de belangen van alle aandeelhouders behartigt. Het recente verleden heeft aangetoond dat Sipef niet lichtzinnig omgaat met dit principe.
Dat zal van de markt- en specifieke omstandigheden van dat moment afhangen.
c) Ik ben zeer sceptisch tegenover deze maatregel, omdat ze de positie van de minderheidsaandeelhouders zwaar kan schaden. Ik begrijp dat Sipef alles wil doen om het duurzame karakter van de vennootschap te beschermen. Heeft Sipef al eens voorgesteld aan de referentieaandeelhouders om hun belang boven de 50% te brengen ofwel doordat ze zelf meer aandelen kopen of door een partnerschap af te sluiten met andere aandeelhouders ipv deze maatregel?
De referentieaandeelhouders Ackermans & van Haaren en de familie Baron Bracht hebben een aandeelhoudersovereenkomst afgesloten die in 2017 hernieuwd werd voor een periode van 15 jaar. Deze 2 referentieaandeelhouders controleren samen meer dan 44% van de stemrechten.
Niettegenstaande dit belangrijk referentieaandeelhouderschap denken wij dat het in het belang van alle aandeelhouders toch belangrijk is om de wettelijk toegestane flexibiliteit in de statuten te voorzien om in het belang van de vennootschap te kunnen inspelen op alle mogelijke onvoorziene omstandigheden.
In 2018 werd een premie van ongeveer 30 USD/ton ontvangen voor de duurzaam gecertificeerde, traceerbare palm- en palmpitolie.
In 2019 blijven enkele van onze klanten de inspanningen voor het produceren van duurzaame palmolie onverminderd financieel ondersteunen maar voor het grootste deel van onze verkopen zien we een daling van de betaalde premies door een aanhoudend gebrek aan interesse vanwege de voedingsverwerkingsindustrie, die er onvoldoende toe kan bewogen worden om over te schakelen naar volledig traceerbare duurzame palmolie. Zolang men blijft vasthouden aan een halfslachtige politiek van certificaten en men tevreden blijft met de gedeeltelijke verwerking van niet-gecertificeerde palmolie, zullen de premies onder druk blijven staan. De overheden zouden hier ook een belangrijke rol kunnen vervullen, maar mengen zich voorlopig niet in dit debat, tenzij op het vlak van biobrandstoffen.
10.Palmolie blijft in België en Frankrijk en een aantal vooral Franssprekende gebieden een negatief imago hebben bij de algemene opinie. Consumentenbedrijven (vooral hun marketingafdeling) maken daar handig gebruik van door producten op de markt te brengen met de uitdrukkelijke vermelding "sans huile de palme" of "zonder palmolie".
a) Waarom blijft ondanks alle inspanningen rond het behalen van alle mogelijke certificatie rond duurzaamheid en traceerbaarheid, ook "duurzame palmolie" over dezelfde kam geschoren worden met palmolie geproduceerd door minder duurzame bedrijven ? Wat kan Sipef alleen of met collega duurzame palmoliebedrijven hieraan doen om het imago te herstellen ?
Als inleiding op dit debat kunnen we alvast stellen dat het niet toevallig is dat de meeste weerstand tegen palmolie komt uit gebieden waar concurrerende plantaardige oliën zoals raapzaad-, zonnebloem- en soyaolie geproduceerd worden.
Sipef heeft ervoor gekozen om niet eenzaam op de baricaden te gaan staan om palmolie te promoten; we produceren ongeveer 0,5% van de wereldmarkt. Wij hebben eenvoudigweg niet de middelen om deze strijd alleen aan te gaan.
Wat uiteraard niet wegneemt dat wij wel zullen reageren als onze 'persoonlijke' positie in vraag wordt gesteld, zoals onlangs gebeurd door het Noorse Staatsfonds en waarop SIPEF terecht heeft geantwoord om een individuele benadering te bekomen.
Sipef is daarom lid van een aantal belangengroepen zoals Roundtable for Sustainable Palm Oil en de Belgian Association for Sustainable Palmoil. Deze organisaties proberen de debatten tot hun ware essentie terug te brengen en zo een 'level playing field' te creëren tussen de diverse plantaardige oliën maar de landbouwlobby in Europa is heel sterk. Palmolie wordt voor 85% geproduceerd in Indonesië en Maleisië - en de rest in Afrika en Zuid-Amerika - zodat slechts een heel beperkt aantal mensen in onze regio's belang hebben bij een faire behandeling van palmolie.
We hebben wel het gevoel dat de perceptie stilaan aan het keren is. Een aantal jaar geleden waren het zowel gezondheids- als omgevingsfactoren die aangehaald werden in de strijd tegen palmolie. Het gezondheidsaspect is ondertussen terecht merkbaar afgezwakt en de gespecialiseerde pers is er zich stilaan van bewust dat de alternatieven voor palmolie een veel grotere impact hebben op het gebruik van land, meststoffen en pesticiden. Daarnaast draagt een toenemende aandacht op het behalen van de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties er toe bij dat ook de sociale aspecten van het produceren van palmolie meer en meer in het daglicht komen te staan.
b) Ligt het probleem rond duurzaamheid niet eerder bij de lokale kleinere boeren (dan bij de grotere industriële bedrijven) die minder toegang hebben tot professioneel management en over minder middelen en kennis beschikken ?
Als je enkel kijkt naar de ecologische voetafdruk is dit waarschijnlijk waar maar deze stelling is niet zo populair.
Grote industriële bedrijven produceren tot 2 keer meer palmolie per beplante hectare, zorgen voor verbeterde landbouw- en verwerkingstechnieken, hebben een duurzaamheidspolitiek, hebben meestal een transparante rapportering en staan onder druk van hun aandeelhouders, klanten en tegenwoordig zelfs leveranciers om een duurzaam product af te leveren.
Ook op andere gebieden scoren grote industriële bedrijven waarschijnlijk beter dan kleine locale boeren. Ze zijn een bron van gereglementeerde werkgelegenheid, ook voor mensen die zelf geen grond bezitten, de huisvesting is dikwijls beter, er wordt gezondheidszorg en scholing aangeboden en de bijdrage tot de locale gemeenschappen onder de vorm van betaalde belastingen ligt ook een stuk hoger. Niet zelden zien we dat er zich in een bepaalde regio eerst grote bedrijven vestigen die zorgen voor de weg- en haveninfrastructuur om deze gebieden te ontsluiten en dat nadien de locale bevolking eveneens een gelijkaardige activiteit kan opstarten.
Locale boeren hebben echter zeker hun plaats in dit landschap. Zij zijn nog steeds voor een groot stuk eigenaar van de gronden en zij die een winstgevende oliepalmplantage kunnen uitbouwen zijn niet zelden ook de mensen die de locale gemeenschap op sleeptouw nemen voor verdere locale ontwikkeling.
c) Waarom ligt palmolie zoveel meer in het vizier van NGO's, Greenpeace, enz… dan andere soft commodities zoals soja-olie, cacao, koffie, veeteelt, enz… ?
Hierop werd in punt a) reeds geantwoord.
Bij de toepassing van de New Planting Procedures, die door Sipef al enkele jaren werden toegepast en die door RSPO in 2018 in hun 'Principles and Criteria' werden ingeschreven, werden de regels voor de definitie van een beplantbaar bos nogmaals verstrengd. Onder deze regels zijn er zo goed als geen regio's meer in Papoea Nieuw Guinea die volgens de huidige gangbare RSPO-regels nog tot een palmolieplantage kunnen omgevormd worden.
In bepaalde regio's is dit nefast voor de verder sociale en economische ontwikkeling van de locale bevolking. Er liggen bij de RSPO voorstellen op tafel om in bepaalde uitzonderlijke gevallen het sociale en economische voorrang te verlenen op het ecologische. Zolang deze voorstellen niet aanvaard worden lijkt een verdere uitbreiding van onze activiteiten in Papoea Nieuw Guinea niet opportuun.
Olivier Tichit, onze 'sustainability' verantwoordelijke voor de groep, heeft er na 12 jaar dienst inderdaad voor gekozen om in alle vriendschap andere horizonten op te zoeken. Olivier blijft wel actief binnen de sector en we zullen hem zeker nog tegenkomen als lid van diverse RSPOcommissies en andere belangengroepen die de verdediging van duurzame palmolie opnemen. Olivier zal onze Groep begin juli verlaten.
Olivier Tichit was een gewaardeerd element van het management van de Groep, maar zijn afwezigheid zal geen effect hebben op de duurzaamheidspolitiek van de onderneming. Wij hebben inmiddels een waardige vervanger aangetrokken die onze Groep in augustus zal vervoegen en onze politiek aan een actualiteitsonderzoek zal onderwerpen.
Een uitstap uit rubber, thee en bananen is geen strategisch doel op zich. Verder werd hier al in vraag 3 op ingegaan.
(maintenance/expansion), cashflows en Free Cash Flow de volgende jaren gebaseerd op de huidige uitbreidingsplannen en de huidige prijzen voor palmolie, rubber, thee en bananen ?
Volgens het huidige business plan bedraagt de maintenance capex voor de volgende 4 jaar ongeveer 35 mio USD per jaar en de expansiecapex ongeveer 40 mio USD per jaar, dus gemiddeld 75 mio USD per jaar. Hiermee kunnen wij de bestaande plantages volgens onze hoge normen onderhouden en de expansie in Zuid-Sumatra tot een goed einde brengen (exclusief een 2e fabriek in 2027-2028).
De cashflow en free cash flow voor de volgende jaren is voor een heel groot deel afhankelijk van de verkoopprijzen van de door ons geproduceerde grondstoffen, voornamelijk palmolie.
Aan de (huidige) verkoopprijs van palmolie van 550 USD/ton (exclusief premie) - en dankzij het wegvallen van de export levy van 50 USD/ton aan huidige palmolieprijzen - zitten wij in de buurt van ons 'worst case scenario' waarin wij het bestaande expansieplan in de volgende 4 à 5 jaar zonder verdere toename van schuld kunnen realiseren.
SIPEF koopt elk jaar bij verscheidene zadenleveranciers, waardoor wij vermijden om een kwaliteitsrisico te creëren, dat zich pas zal manifesteren na 5 jaar, als de palmen vollledig matuur zijn. Deze zaden zijn voorradig in Indonesië (London Sumatra, Sinar Mas, Sampoerna Agro, Asian Agri, Socfin) of worden door ons geïmporteerd (Costa Rica of DAMI PNG). Sinds enkele jaren combineren we deze aankopen ook met het planten van zaden van DAMI Super Family, die door de research afdeling van Verdant BioScience worden geïmporteerd en ontkiemd. Naargelang deze activiteit zich verder ontwikkelt zal het belang van deze zaden verder toenemen in de mix.
SIPEF heeft de intentie om alle fabrieken te voorzien van een methaanopvanginstallatie, maar gezien de onverwachte lage verkoopprijzen en de daaraan verbonden beperkte vrije cash flow zijn wij momenteel genoodzaakt om voorrang te geven aan het verder uitvoeren van het bestaande expansieprogramma. 2 van de 4 fabrieken waar er nog geen methaanopvanginstallatie voorzien is liggen in Papoea Nieuw Guinea waar er alternatieve oplossingen in gebruik zijn. De 2 andere bevinden zich in Indonesië, waaronder de in 2017 verworven Dendymarker fabriek.
Door de dreigende uitsluiting van palmolie voor het gebruik in de energiesector in Europa en de daarmee samengaande mogelijke daling van de premies voor gecertificeerde palmolie is ook de financiële rationale voor de bouw van dergelijke installaties niet meer vanzelfsprekend.
De totale palmolieproductie van Sipef voor 2018 bedroeg 351 Kton.
Als het huidige expansieprogramma kan uitgewerkt worden en we tegen 2023 85.000 ha eigen oliepalmen geplant hebben en bijkomend van 22.000 ha kleine boeren aankopen, dan zal de totale palmolieproductie reeds zo'n 500 Kton bedragen. Tegen 2028 zal dit volume dan nog stijgen tot zo'n 600 Kton door de stijgende maturiteit.
Om ons strategisch doel van 100.000 eigen hectaren deel van de groep te bereiken moeten wij in de volgende jaren nog zo'n 15.000 hectaren bij verwerven. Aan 6 ton olie per hectare zal dit nog eens 90 Kton extra productie opleveren wat het totale volume op termijn op zo'n 690 Kton brengt.
Van 351 Kton naar 690 Kton is een stijging met 97%.
Building tools?
Free accounts include 100 API calls/year for testing.
Have a question? We'll get back to you promptly.